top of page

Bij ons in de familie - alle inzendingen

1) Magisch Realistisch

Bij ons in de familie - Marieke van der Velde (fictie)

Bij ons in de familie is de belangrijkste traditie dat er geen tradities of rituelen zijn die stand houden.

Verandering, chaos en onenigheid zijn het onkruid in onze traditionele familietuin. Woekeraars die alle tradities en rituelen om zeep helpen. Alles wat hetzelfde is en wil blijven houdt in mijn familie geen stand. Behalve de liefde, die was en is er altijd in overvloed.

Mijn moeder was de koningin van alles moet anders (dan anderen). Recalcitrant, eigenzinnig, grillig en in spullen en hebbedingetjes een rupsje-nooit-genoeg. Alleen de kalkoen met kerst - of was het Oudjaar? – en de vogelnestjes met Pasen hebben standgehouden. Niet gek, want niemand kon dat zo lekker maken als mijn moeder. Onze verstandhouding was er een van de klassieke liefde-haat soort. In niets wou ik op haar lijken en van ons drie lijkt niemand zoveel op haar als ik. Als je de spulletjes verwisseld met ervaringen, dan lijk ik zelfs in dat opzicht op haar. Geen dag hetzelfde zou ons beider levensmotto kunnen zijn.

Het grappige is dat ik daar eigenlijk helemaal niet goed op ga. Ik vaar liever en wel op rust, vrede, rituelen en ‘ze leefden nog lang en gelukkig’. Alleen heb ik geen rustige en standvastige genen, zoals en ondanks mijn vader en grote zus. Wat ik wel van mijn vader heb is zijn levensmotto van ‘wij hebben altijd geluk’. Het enige familie-sprookje dat in mijn leven heeft standgehouden tot op de dag van vandaag. Mijn glas is ook altijd meer dan halfvol, misschien omdat ik net als mijn vader hou van delen. Ondanks dat ik niet altijd geluk heb gehad, heb ik toch altijd geluk. Misschien is dat wel de traditie in onze familie.

Het Spel - Ellen Berkhout (non fictie)

Zolang ik me kan herinneren spelen mijn broers, zussen en ik op oudejaarsavond een van de oudste spellen ter wereld: ganzenbord. Eerst met onze ouders, maar sinds zij niet meer leven hebben wij de familietraditie noodgedwongen voortgezet. Niemand weet wie er ooit mee begonnen is, maar een ding weten we wel: de velden van het spel - De Put, De Gevangenis, De Brug en De Herberg - corresponderen op miraculeuze wijze met een gebeurtenis die meer dan honderd jaar geleden in onze familie plaatsvond en die tot op de dag van vandaag resoneert.

Dat zit zo.

Op oudejaarsavond 1906 werd mijn overgrootvader Jan Berkhout vermoord. Hij was herbergier van café De Korenbeurs in Andijk, een dorpje aan de Zuiderzee tussen Enkhuizen en Medemblik, getrouwd met Vroon en vader van drie jonge kinderen. Om negen uur ‘s avonds had hij nog nietsvermoedend aardappelen geschild aan de gezinstafel in de gelagkamer en een kwartier later lag hij met een gekliefde schedel dood op de vloer van de dors. Dorus, mijn grootvader, was toen vijf jaar oud. Terwijl dit drama zich voltrok, lag hij ziek in de bedstede. Door de houten wanden hoorde hij het tumult in de dors en de stem van zijn vader die zijn allerlaatste woorden uitriep: ‘O God, schei uit!’ Hij kon zijn tranen niet bedwingen en begon te huilen.

Ik vertel dit niet zonder reden.

Het afgelopen jaar zat ik namelijk in De Put. Dat heb ik jarenlang weten te voorkomen, maar ik had het geluk dit keer niet aan mijn zijde. De dobbelstenen bepaalden mijn lot. Ik had diezelfde avond nog uit dat onmetelijke zwarte gat kunnen komen als iemand anders erin was gekomen, maar het spel was ten einde voordat dat gebeurde. En dus heb ik hele jaar moeten wachten tot dat vermaledijde bordspel weer op tafel kwam. Want laat ik duidelijk zijn: wij spelen het spel niet voor de lol. Eén voor een zullen we ooit in die Put moeten afdalen. Naar de bodem van het ongeluk dat onze familie vanaf 1906 achtervolgt. We zullen moeten ervaren wat voor gevolgen de moord had voor onze grootvader Dorus, voor zijn kinderen en voor ons, zijn kleinkinderen. Pas als we allemaal het familietrauma doorgronden zal het spel overbodig worden.

Gisteravond was het eindelijk zover. Ik kon niet wachten, ik wilde eruit.

 ‘Vroon is twee maanden zwanger als haar man wordt vermoord. Neem rust, sla een beurt over.’ Dani’s pion was op het vierde speelveldje geëindigd: De Zwangere Vrouw. Ze schoof de dobbelstenen naar mijn oudste zus. Die gooide goed en hopte naar De Herberg. ‘Driekoningen, januari 1906. Jan en Vroon krijgen een kostganger, de 21-jarige Ente,’ las Anja voor. ‘Dat levert geld op. Ga vier stappen vooruit.’

 ‘Ja hoor,’ lachte Dirk even later. Zijn pion was op Het Verliefde Stel terecht gekomen. ‘September 1906. Ente en Vroon zijn naar de kermis geweest. Ze vrijen achter de zeedijk. Denk na over je zonden en sla de volgende beurt over.’

Tiny’s worp bracht haar verdomd dichtbij De Put maar bleef steken bij Het Vergif.

‘Oktober 1906. Ente en Vroon willen Jan uit de weg ruimen en doen kwikchloride in zijn beker met chocolademelk. Omdat het vies smaakt, gooit Jan de inhoud weg.’ Tiny mocht haar pion ruilen met iemand anders. Ze koos Anja.

‘Vijf minuten na de moord kruipt Ente met Vroon in de echtelijk bedstede.’ Kees knipoogde terwijl hij zijn pion op Het Bed plaatste. Het kostte hem een beurt.

De Brug was voor Carolien, de winnares van vorig jaar. ‘Feestgangers vinden in de nacht van 31 december op 1 januari het ontzielde lichaam van Jan Berkhout tussen twee bruggen. Ga naar veertig.’ 

Vok en Teun-Jan kwamen daarna allebei in De Gevangenis terecht. Ons spel had er twee. Een voor Vroon en een voor Ente. De laatste had mijn overgrootvader net zolang met het scherp van een spade op zijn hoofd geslagen tot er van zijn hersenen niets meer over was. Hij kreeg veertien jaar cel.

Ik ben vergeten hoeveel ronden mijn dierbare broers en zussen speelden. Of iemand van hen ook op De Bokser is gekomen - mijn grootvader - die zijn leven lang tegen vooroordelen vocht; ik weet het niet. Of op De Krententuin, de gevangenis waar Dorus jaren later ten onrechte werd opgesloten omdat de gemeenschap hem weg wilde hebben; Joost mag het weten. Het enige dat telt is dat ik bevrijd werd voordat het spel eindigde. Gelouterd. En dat Anja nu een jaar lang in De Put moet zitten.

2) Verhalend/Verklarend

Het kerkse geloof – Pieter van der Kruijs (non fictie)

Twintig jaar was ik toen ik bij de Burgerlijke Stand (BS) mij als Rooms-Katholiek liet uitschrijven. Ik wilde niet meer worden meegeteld voor de subsidiëring van scholen waarvoor geregistreerde gezindheid bij de BS bepalend was. Het voelde als een principiële stap maar overtuigend was anders.

Een paar maanden later lag ik op mijn knieën voor het bed op een studentenkamer in Nijmegen te bidden dat ik mocht slagen voor het eerstvolgend tentamen. Ik slaagde iedere keer na geknield gebed dus er moest een bevruchtende werking van uitgaan. Een andere manier van bidden kon hetzelfde effect niet hebben.

Dat katholieke geloof was er eeuwenlang onbekommerd ingesleten en maakt tenminste de helft uit van mijn dna.

Als kind begon ik op een fraterschool met de pastoor op huisbezoek. De distributieradio werd van VARA naar KRO gedraaid. Mijn jongere broertje kroop rond waarop hij mijn moeder vermanend toesprak dat het wel weer tijd werd voor een volgende. De kerk bemoeide zich intensief en intimiderend met de gezinsplanning.

 Als jonge jongen ging ik met haar vader op zondag mee naar de St Jacobskerk waar hij zich recalcitrant gedroeg waarvan ik genoot. Hij deed het erom. Er werd voor de collecte met schalen rondgegaan en met collectezakken op stok. In de schaal tikte hij hard met zijn vereelte wijsvinger alsof hij er een forse munt in gooide, wel ’n rijksdaalder of zo. En als de stok langs kwam nam hij het  onder het zakje bungelende belletje tussen zijn vroom gevouwen handen. De collecteur smeekte mijn opa het belletje los te laten: “Jan, Jan, kom nou”, totdat de stok zo gespannen was, opa plots los liet en de collecteur zijn best deed dat het geld niet in het rond vloog.

Ik herinner mij nog een erg gênante vertoning. Opa was een verstokt roker, leed ernstig aan copd dat toen nog voor onbekend werd gehouden. Hij hoestte slijm op. Het begon kuchend maar werd allengs het omhoog schrapen van slijm dat rochelend eindigde in zijn mond. Ik wist dat er dan een boerenzakdoek tevoorschijn kwam waarin de rochel werd gespuwd. Maar vandaag, deze zondag ging het mis. Hij spuwde over de rand van zijn zakdoek en de fluim kwam terecht op de rand van een hoed van een oudere vrouw, die geknield in de bank voor hem zat. De vrouw moet iets hebben gevoeld want ze bracht haar hand naar de hoed  en verschoof ‘m ’n paar mm.

De klodder trok traag baleinen naar beneden en er druppelde wat op haar dikke nylons. Ze reageerde er niet op en opa bleef stoïcijns  voor zich uit kijken. Toen we de kerk verlieten knikte opa haar allervriendelijkst toe.

Toen ik wat ouder was, bewust van mijn geslacht, bezorgde opa mij een minderwaardigheidscomplex. Ik zag in zijn broek een enorm geslachtsdeel met een beetje gelig er omheen. Maar ja, hoe krijg je zo’n enorm geslachtsdeel behoorlijk afgeschud. Ik zou een geslacht van een dergelijke omvang nooit kunnen benaderen, ook al was ik volgroeid.

Later is mij uitgelegd dat opa een liesbreuk had en de darmen in zijn balzak waren ingedaald. Hij liet zich er niet aan opereren.

Opa overleed in 1981 bij ons in het bovenhuis. Ik stond beneden aan de buitendeur toen de doodgravers de kist op de steile trap naar beneden loodsten. Ik hoorde dat opa in de kist opschoof en in mijn verbeelding met opgetrokken knieën  in de kist lag. Buiten gekomen werd de kist door twee mannen opgeschud zodat opa weer gestrekt kwam te liggen.

Ik was 18 jaar, 1967, toen nog minderjarig, als Phil Bloom bloot op TV verschijnt. Ik zie dit samen met mijn vader die mij onmiddellijk de kamer uitstuurt. Zou mijn moeder mij ook hebben weggestuurd? Ik kom op deze gedachte omdat mijn vader tot het geloof en tot seksualiteit een merkwaardige verhouding had. Hij vertelde mij eens -hij moet dronken zijn geweest, een dagelijkse gewoonte- dat hij had gebiecht zijn vrouw te hebben gevingerd. Hij kreeg geen penitentie, geen vergeving, maar “het schuifke”, wat zoveel wil zeggen dat dat de biecht werd afgesloten met het dichtschuiven van het luikje, zonder zegening en vergeving.

Maar, mijn vader biechtte een daad die niet op voortplanting was gericht. Daar vermocht de biechtvader geen vergeving voor te geven. Uit kerkelijke verontwaardiging kreeg mijn vader het schuifke, buitensluiting zonder verlossing.

Het verbaasde mij dat mijn vader zoiets opbiecht; mijn moeder zou hier nooit op zijn gekomen zoiets, strikt privé, aan een priester te vertellen. 

Familietradities - Heleen Stuijs (fictie)

We zitten voor de tent. De zon staat laag, we zitten allemaal met een boek op schoot. De familie Lees. De boeken hebben we meegenomen in een smalle Blueband-doos, het type doosje waar mijn moeder in de loop van het jaar een verzameling van aanlegde omdat dit precies paste in de ruimte tussen het matras en de wand van onze Travelsleeper. We waren voor het vierde of vijfde jaar in drie dagen in een volgepakte auto naar Joegoslavië gereden. Ik zat voorin tussen mijn moeder en het portier ingeklemd. Mijn twee zussen en broertje zaten achterin met gestrekte benen over de opgestapelde bagage die met een grijze paardendeken was afgedekt.

We gingen standaard vier weken op vakantie met een pan met gebraden kippenpoten voor de eerste reisdag, afsluitbare emmertjes met een brede variatie aan snoep voor onderweg en met een leestasje waar we pas in mochten kijken als we onderweg waren. In de drukte voor vertrek ging mijn vader met ons naar de boekwinkel waar we ieder een boek mochten uitzoeken met de strenge conditie dat we er geen letter voor vertrek in mochten lezen.

Mijn moeder was al helemaal versleten als zij naast mijn vader op de doorlopende voorbank van de auto schoof en ik het portier dichttrok. Mijn vader zorgde voor alle papieren voorbereidingen zoals route- en detailkaarten en het Kampeercarnet. In een blocnote schreef hij in zijn gecomprimeerde handschrift met stevige druk op zijn ballpoint de knooppunten met wegnummers, hier en daar voorzien van onderstrepingen en uitroeptekens. Bij elke pauze werd de kaart op de motorkap uitgevouwen, sigaret in de ietwat trillende rechterhand, de kop koffie vastgehouden en op een punt van de kaart geplaatst, schrijfgerei binnen handbereik.

Mijn moeder was druk in de weer met koffie en limonade, broodjes, wc-rol, watertank, zeepdoos en handdoekje. Tegen de tijd dat ze zelf toe was aan koffie en eventueel een sigaret, stond mijn vader al te drammen dat we snel moesten instappen omdat hij in de verte alweer de grote poeperds aan zag komen die hij juist met veel moeite had ingehaald.

Mijn moeder kwam totaal verreisd aan op de eerste camping in Oostenrijk. Keurig afgebakende plaatsen waar we maar net op pasten met vouwwagen, auto en later ook een tentje voor mijn zussen. De vermoeidheid eiste zijn tol waardoor of de rijst of de doperwten bij het afgieten gedeeltelijk in het frisgroene gras belandden, maar de opgewarmde kippenpoten zorgden voor het vakantiegevoel bij uitstek: het afgelopen jaar samengeperst tot dit moment.  

Het eerste ontbijt konden we nog genieten van meegebracht brood en de eerste pot pindakaas. Voor elke week hadden we één pot mee, mijn zus hield zorgelijk bij hoe groot de klodders pindakaas waren die wij gretig op ons brood smeerden. Daarna lag de algehele consumptie van de pindakaas enige tijd stil totdat mijn zus zich door de laatste uitgedroogde resten had heen gewerkt.

Eenmaal aangekomen op de plaats van bestemming, vond er gaandeweg een rol- en takenwisseling plaats. Mijn vader kookte met één van ons, dat betekende dat je als kind het menu mocht bedenken en meeging met boodschappen doen. Mijn moeder ontfermde zich over de was waarvoor ze een enorm grote pan had meegenomen. Daarin werd het ondergoed zo nodig gekookt, maar in elk geval geweekt. Vervolgens werd het wasgoed geboend op een plank van een voormalige kinderstoel. Daarna werd de was grondig gespoeld bij de betonnen, schuin aflopende wasbakken bij het wc-gebouw waarbij wij haar hielpen.

We maakten autotochtjes in onze tweedeurs Ford Taunus waarvan de ramen werden opengedraaid. Wie aan de zijkant zat, mocht met het hoofd zo dicht mogelijk bij het open raam waaieren. Je kon je ogen nauwelijks openhouden door de wind en het gesuis maakte je licht in je hoofd, wat versterkt werd door het zagen-zagen-zagengeluid van de met regelmaat onderbroken lage stenen muur langs de afgrond.

Op zondag gebeurden er twee dingen die we nooit deden: boodschappen doen en op een terras zitten. Mijn vader en moeder dronken koffie, wij kregen een bolvormig flesje Orangina met een rietje. Na afloop had je striemen aan de achterkant van je bovenbenen door de  met geel rubberen koord bespannen terrasstoelen.

Elke avond vertelde mijn vader ons voor het slapen gaan een doorlopend, zelfverzonnen verhaal, gebaseerd op de vakantiebelevenissen en gecombineerd met namen of personen uit een andere context. Zo is het Italiaanse Cortina d’ Ampezzo voor altijd verbonden met Joop Stokkermans, het verhaal over een oude man met een stok die daar op een bankje voor de camping zat.  

3) Overtuigend

Anders zijn - Lise van de Kamp (fictie)

Ze wist niet meer wanneer ze ermee begonnen was. Wanneer haar behoefte om anders te zijn was ontstaan. Wel wist ze dat ze elk jaar weer genoot van het moment waarop ze kon vertellen wat ze wilde eten. Ze genoot van de machteloze woede bij haar moeder wanneer ze een week voor haar verjaardag het briefje overhandigde waarop haar lievelingseten stond.

   ‘Wat heeft Els nu weer bedacht?’ vroeg haar vader en hij griste het briefje uit haar moeders hand. ‘Belachelijk, garnalencocktail. Dat is toch geen eten? Dat gaat niet gebeuren, we hebben schoon genoeg van jouw kapsones.’

Met een rood hoofd trok haar moeder het briefje weer uit zijn hand, wierp er een blik op en zei ‘stom kind met je rare kuren. Ga je kamer opruimen en wee je gebeente als ik nog ergens stof vind.’

Els maakte zich snel uit de voeten. Blij weg te kunnen uit de keuken waar het stonk naar de andijvie die te lang gekookt had.

Dat had ze weer goed bedacht. Ze zou die stomme boeren wel eens laten zien wat andere mensen aten. Mensen die, zoals zijzelf een verfijnde smaak hadden.

Twee dagen voor haar verjaardag overhandigde ze het recept voor garnalencocktail aan haar moeder. Ze had het een half jaar geleden uitgescheurd uit De Telegraaf, die ze wekelijks las in de bibliotheek wanneer ze haar boeken kwam omruilen.

  ‘En, waar denk je dat ik die beesten kan halen?’ vroeg haar moeder.

  ‘De visboer verkoopt ze’ wist Els en ze voegde eraan toe ‘wel precies zoals op het plaatje staat hoor.’

Ze had haar ouders goed tuk, met hun rare traditie. Met hun gewoonte dat de jarige voor zichzelf iets te eten mocht bestellen dat nooit geweigerd zou worden.

Haar broertjes kozen steevast voor patat, haar vader altijd voor een halve kip met appelmoes en haar moeder voor een varkenshaasje met roomsaus. Toen ze nog klein was, koos Els altijd pannenkoeken, maar ergens rond haar tiende verjaardag was dat veranderd.

Meestal at het hele gezin het feestmaal mee, maar in haar geval at ze op haar verjaardag altijd iets anders dan haar familie. Ze had er een sport van gemaakt om iets uit te zoeken dat de rest van het gezin niet zou lusten, iets wat alleen in restaurants of bij rijke mensen werd gegeten. Iets werelds, iets bijzonders, waarnaar ze het hele jaar zocht.

Het plaatje uit De Telegraaf lag op haar bord toen ze die zaterdagmiddag aanschoof aan de keukentafel. Ze voelde hoe het plastic zeiltje plakte aan haar onderarmen en stond op om een doekje te pakken waarmee ze alleen haar eigen plaats grondig schoonboende.

  ‘Gefeliciteerd Els’ zei haar moeder terwijl ze het glas met de garnalencocktail voor haar neerzette. Haar vader murmelde ook een soort van felicitatie, terwijl haar broertjes hard met hun lepels op de tafel sloegen, zoals altijd samen zo veel mogelijk herrie makend.

‘Hou daar mee op, laat Els eerst eten’ zei haar vader.

Els keek op, gealarmeerd door een vreemde klank in de stem van haar vader waarna hij vroeg: ‘En vrouw, wat gaat de rest van de familie eten?’

   ‘Pannenkoeken’ antwoordde haar moeder gelaten.

   ‘Hoera gilde Wouter’ en hij smeet zijn lepel op de grond.

   ‘Ma, heb je een kleiner lepeltje voor me?’ vroeg Els. Ze keek goedkeurend naar het glas voor haar. ‘Ziet er prima uit ma, bijna hetzelfde.’

Het schijfje hardgekookt ei stak ze samen met het toefje peterselie in haar mond. Met het theelepeltje dat haar moeder haar aanreikte, nam ze voorzichtig een hapje.

   ‘Mmm’ zei ze terwijl ze moeite deed om geen vies gezicht te trekken. Het smaakte naar zeewater met mayonaise; helemaal niet lekker. De garnalen schoof ze heen en weer langs haar tanden, net zompige stukjes macaroni.

Het sissen van de boter op het gasstel, al snel gevolgd door de heerlijke geur van gebakken meel liet bij Els het water in de mond lopen.

Ze nam een grote hap van de garnalen en slikte het zonder kauwen door.

   ‘Lekker hoor, veel beter dan pannenkoeken.’

Het gemak dient de mens - Juliette van Nes

Grind kan overal ook op plekken waar tegels moeilijk te leggen zijn. Bovendien houden tegels water vast en laat grind water door. Een ander voordeel van grind is dat je verder weinig tot niets meer aan de tuin hoeft te doen. Een tuin is er tenslotte voor jou, jij bent er niet voor de tuin.

Als pa dan ook, gekleed in confectiebroek en jasje dasje, de tuin schoffelt weten ma en ik dat er een nieuwe lading grind op komst is.

'Want,' zo zegt pa, 'onkruid moet verwijderd worden voordat er grind overheen komt.'

Eenmaal klaar met schoffelen trekt hij zijn maatpak aan en stapt op de fiets.

Kaarsrecht rijdt hij de oprit af, het weinige grind knerpt onder de banden. Hij zet koers naar Muus van Eem, grindhandelaar en jeugdvriend. Als pa komt aanfietsen gaan ze in Muus' kantoortje koffie drinken en bestelt pa zoals iedere twee jaar een vrachtwagen grind.

'Grind,' zegt Muus, 'is beter dan tegels die tegenwoordig iedereen bestelt.'

'Juist,' valt pa bij, 'met tegels is een tuin geen tuin meer maar een

parkeerterrein.'

Een week later arriveert een vrachtwagen bij de villa. Pa is er niet. Geen nood de chauffeur weet wat hem te doen staat. Hij loost het grind in de achtertuin, de oprit en de voortuin. Als een waterval storten de steentjes uit de laadbak de tuin in.

De vrachtwagen komt op het tijdstip dat Ma de vogels de broodkruimels van het ontbijt wil gaan voeren op het terras. De musjes zitten klaar in de wilde kersenboom die in een grindvrij perk staat. Gewoonlijk komen de vogels aanvliegen zodra ma naar buiten komt met de broodplank. Het geluid van de ratelende waterval schrikt ze af en kwetterend vliegen zij weg.

'Het is weer even wennen,' zegt ma, 'al dat wit. Waarom eigenlijk geen tegels, dat is nog makkelijker.' Ze houdt haar hand boven haar hoofd, het grind schittert in alle nuances wit in de ochtendzon.

'Grind is beter voor de grond,' zeg ik.

'Oja? Heb je dat van je vader?'

'Nee, uit VT wonen, een tijdschrift dat ook tuinen behandelt. Grind laat water door, wat goed is voor het grondwater. Het is makkelijk in het onderhoud. Je bestelt een vrachtwagen grind en klaar.'

'Nou,' zei ma, 'het is waar, de tuin is met dat grind makkelijk bij te houden en je hebt gelijk het laat het regenwater door, maar gelukkig heeft het terras tegels. Dat water doorlaten geeft zo'n modderboel in huis.'

'En geeft onkruid,' vul ik aan. Ma knikt

''Het is goed voor je humeur om in de tuin te werken,' zegt pa die is komen aanfietsen en zijn fiets in de schuur zet. 'Kijk, in het perk kun je je nog uitleven.'

De wilde kersenboom in het perk tussen de lelietjes van dalen laat voorzichtig wat bloesems zien, zacht rose en lichtgroen piepen uit zijn takken. Zijn zwarte stam steekt daar fel tegen af. Pa heeft teer op de stam gesmeerd omdat er ziektekiemen, schimmels enzo op woekerden. En waarachtig de boom is weer gezond en geeft ieder voorjaar als dank bloesems en keiharde kersen.

'Het is dan wel wat saai dat grind,' zegt ma.

'Maar zo makkelijk,' werp ik tegen. 'Grind kleurt, dat is anders dan die grijze tegels en jij bent voor gemak. De ligusterhaag snoei je zo laag dat hij jaren nodig heeft om een beetje te groeien.'

'Van snoeien,' zegt pa,' 'is hier geen sprake, je kunt beter spreken van rooien.'

'Met jullie valt niet te praten,' zegt ma en verdwijnt in de keuken.

Kortom, grind laat water door wat met het vele regenwater dat ons tegenwoordig overspoelt noodzakelijk is. Het grondwater stijgt daarmee wat weer goed is om de droge zomers op te vangen. Grind kan overal ook op plekken waar tegels moeilijk te leggen zijn. Behalve onkruid verwijderen is het verder makkelijk in het onderhoud,

Als het regent geeft grind weliswaar een modderboel maar op tegels blijven plassen staan. Tegels in de tuin is geen tuin, maar een parkeerterrein. Grind in de tuin blijft een tuin.

Grind in de tuin is dus dé oplossing voor het tegelprobleem en dient het gemak van de mens. Want, zeg nou zelf, een tuin is er voor jou, jij bent er niet voor de tuin.

4) Beschrijvend

Met de vleug mee – Sandra Israel (non fictie)

De klanken van het orgel worden over ons uitgegoten, als koude waterstroompjes uit een smeltende gletsjer. Het vroege zonlicht zoekt een weg door de ruitjes van de glas-in-loodramen. In gekleurde banen dwarrelen stofdeeltjes langzaam op ons neer. Ik zit naast mijn moeder. Haar gezicht zacht en rond. Haar bruine ogen kijken dromerig over de hoofden voor ons, terwijl ze de woorden van de psalm met heldere stem meezingt.

Mijn vingers zoeken zich een weg door het zwarte bontkraagje van haar jas. Ik duw de haartjes aan de kant en op de kraag vormt zich een pad. Ik stel me voor hoe mieren over dat pad lopen, achter elkaar, op weg naar iets; een probleem, een obstakel dat ze samen moeten aanpakken en oplossen. Harde werkers zijn het, die mieren, dat leerde ik op school. Mijn moeder kijkt op mij neer. Met haar lippen vormt ze een sshhhht, zonder geluid. Ik moet bidden, niet spelen. Ik vlecht mijn vingers in elkaar zoals ik dat de volwassenen zie doen en buig mijn hoofd nog dieper dan alle anderen in onze rij.

Vooraan zit mijn vader. Met brylcreem is zijn golvende haar achterovergekamd. Zijn ogen haken zich vast aan de man op de preekstoel. Af en toe gaat er een trilling door zijn wang. Zijn handen liggen als vuisten in zijn schoot.

Naast mijn vader zit een rij mannen die ik oom noem. Omdat ze dat ook echt zijn of omdat ze mijn ouders en mij al heel lang kennen. En omdat dit een kleine hechte gemeenschap is, als een dorpje in een gebouw. Daarbuiten is de grote boze wereld. Al jong hoorde ik dat daar de mensen leven die verkeerde keuzes maken, die hun plezier zoeken in wijn, films, draaimolens, achter gokapparaten en die vloeken in elke zin.

Ik zit weer rechtop. De man op de preekstoel is al heel lang aan het woord. Als kersenpitten spuwt hij de woorden naar de toehoorders. Ik begrijp niet wat hij zegt, waarom hij steeds harder praat, zijn ogen samenknijpt tot nauwe spleetjes en met zijn vinger in de richting van de mensen priemt. Ik zie mijn vaders hoofd, hij knikt. Zijn glimmende haar beweegt niet.

Ik kijk weer naar de kraag van mijn moeders jas. De strepen die ik maakte zijn nog steeds zichtbaar. Ik heb de draadrichting van de stof veranderd. Als ik naar boven wrijf is de stof grijzer en ruwer, aai ik naar beneden is de stof weer glad en zwart. Zou de man op de preekstoel dat bedoelen met de brede en smalle weg? Dat de ene weg gemakkelijker is dan de ander? Al snap ik niet welke weg gemakkelijker begaanbaar is.

Ik denk aan de prent die ik zag in een boek. De brede weg met licht en kleur, met een bord boven de ruime ingang met ‘Welkom’ erop. Met statige gebouwen waarbinnen mensen plezier hebben, lachen en praten. Nee, dan die weg ernaast. De mensen wringen zich door een smalle poort en bevinden zich ineens in een donker naargeestig oord. Een zwart kruis aan de ingang en een smal pad daarachter. Geen bloemen, geen zon, geen lach, niets. Maar wel licht in de verte, heel ver weg. Het eeuwige leven. Eeuwig, ik voel hoe mijn lippen elkaar bijna raken als ik het woord uitspreek. Het kriebelt een beetje. ‘SShhht,’ klinkt het weer naast me, nu met geluid.

De organist ramt alweer op de toetsen, het laatste lied galmt via de kroonluchter door de al openstaande deuren naar buiten. Snel wrijf ik over het kraagje van mijn moeders jas, de vleug is weer glanzend en zwart. Volgende week zitten we hier weer. Hopelijk draagt mijn moeder dan ook weer deze jas.

Goede Vrijdag – Carin Parie (fictie)  W I N N A A R 

Het is Goede Vrijdag. Eline zit in de kerk en focust zoals altijd op de lampjes in de kroonluchters. Het is haar manier om de donderpreek van de dominee buiten te sluiten. Zijn preken over hel en verdoemenis, schuld en boete raken haar allang niet meer. Ze weet dat haar eigen boete vandaag onontkoombaar is. Goede Vrijdag is de hel.

Links van haar zit moeder, als altijd gekleed in het zwart, met hoedje. Haar mondhoeken  in een diepe groef naar beneden. Ze kan zich niet herinneren haar moeder ooit te hebben zien lachen.

Rechts van Eline zitten haar drie jongere zusjes. Haar vader zit samen met haar drie oudere broers in het linker gedeelte van de kerk. Mannen en jongens links, vrouwen en meisjes rechts.

Het middenstuk is bestemd voor de ouden van dagen. Zij mogen wel bij elkaar zitten. Het waarom is Eline nooit duidelijk geworden. Naarmate het gedreun van de dominee voortduurt neemt de kramp in haar lijf toe. Ze weet wat er hierna komt, als elk jaar op Goede Vrijdag, zolang ze zich kan herinneren.

Straks, na afloop van de kerkdienst, lopen ze met elkaar zwijgend naar huis. In stilte, vanwege het lijden en sterven van Jezus Christus. Straks, thuis, begint hun lijden.

Vader gaat als eerste het huis in en loopt door naar de deel van de boerderij. Haar broers volgen vader. Dan gaat moeder naar binnen met Eline achter haar, daarna haar drie jongere zusjes.

Eline krimpt in elkaar bij dit vooruitzicht. Zelf is ze nu 17 jaar, haar broers zijn 21, 20 en 18 jaar, haar zusjes 15, 13 en 7 jaar. Vooral de gedachte aan haar lieve jongste zusje maakt haar misselijk.

Zolang ze zich kan herinneren is het een traditie dat elk kind op Goede Vrijdag moet boeten voor de zonden waarvoor Jezus Christus zijn leven gegeven heeft. Boeten met een geseling, zoals ook Jezus gegeseld werd. Voor elk jaar dat je oud bent een zweepslag. Dit jaar betekent dat voor haar jongste zusje 7 zweepslagen. De zweepslagen beginnen vanaf 5 jaar omdat, zoals vader zegt, het bewustzijn er dan echt is en de herinnering aan eeuwige schuld wordt opgeslagen.

De kerkdienst is ten einde. Wanneer de gemeente de kerk uitloopt voelt ze het handje van haar jongste zusje die de hare pakt. Ze geeft haar een kneepje terwijl haar hart huilt.

De boerderij komt te snel in zicht. Het stenen toegangspad is duister en hard, de wind gromt dreigend door de boomtoppen.  Vader opent de deur en loopt door naar de deel. Daarachter haar broers, haar moeder, zijzelf en haar zusjes. Ze hoort hoe de ademhaling van haar zusje versnelt.

Op de deel het vaste ritueel. Vader dondert dat de Heere Jezus is gestorven voor onze zonden en dat wij Hem daarvoor moeten eren. In zijn hand de leren zweep, met 7 geniepige knoopjes op de uiteinden. De jongens krijgen de zweepslagen op de rug, met ontbloot bovenlijf. De meisje moeten hun rokken optrekken en de onderbroek omlaag doen tot op de enkels. Niet uit, dat is zondig en des duivels, op de enkels is vernederend en daarmee boetvaardig. Zij krijgen de slagen op hun billen.

Eline weet wat er komt. Toch is die allereerste zweepslag de ergste, het begin van de helse traditie.

Ze ziet hoe haar oudste broer zich verbijt, slag na slag. 21 slagen zijn veel, heel veel. Haar vader is hard als graniet, zonder enig mededogen. Haar moeder kijkt toe met een blik van opperste walging, niet naar haar echtgenoot maar naar hen, de kinderen, zij die boete moeten doen voor het feit dat ze bestaan. Drie broers met striemen en een tot bloedens toe kapotgeslagen rug. Dan is de beurt aan Eline. Ze hijst haar rokken omhoog en laat haar onderbroek op haar enkels zakken. De eerste slag op haar billen geeft een snerpende pijn. Ze voelt hoe het zachte vlees openbarst, ze voelt de warme stroompjes bloed. Ze telt de slagen. Ze beseft nauwelijks de geseling van haar twee jongere zusjes na haar maar dan komt de jongste, haar zusje die zeven slagen moet ondergaan.

Bij de eerste uithaal van haar vader maakt zich een intense woede van haar meester, het golft over haar heen. Als in een andere dimensie ziet Eline de hooivork langs de muur van de deel staan. Terwijl haar vader de tweede zweepslag geeft aan haar jongste zusje grijpt ze de vork en steekt toe, precies zoals ze dat geleerd heeft bij eindeloze zomers hooien.

bottom of page